Illustratie van Henry Walker Herrick in een editie van Croxalls Fables of Aesop (1865).

Fabels

Door Bas Clercx

Momenteel lees ik met mijn vijfdeklassers Grieks fabels van Aisopos. We weten vrij weinig van de persoon Aisopos, maar net als in de oudheid, komen zijn fabels nog veel in het curriculum Grieks voor vanuit een didactische overweging. Vroeger was de moraal van de fabels nuttig voor de Griekse jeugd; tegenwoordig lezen we de fabels omdat het Grieks niet zo moeilijk is. Op die manier zijn de fabels een goed opstapje naar het lezen van teksten met lastiger Grieks, zoals Plato of de klassieke tragedies. Daarom weten mensen die Grieks gehad hebben, wat een sprotje is in het Nederlands en in het Grieks (smarís σμαρίς).

Toch vond ik dat een wat mager argument dit jaar, nu we langzaamaan richting de nieuwe eindtermen (per centraal examen 2031) gaan, waarin het behandelen van klassieke teksten binnen een thema zal moeten plaatsvinden. Een thema kan bijvoorbeeld een dilemma zijn dat leerlingen aan de hand van die teksten vanuit verschillende niveaus kunnen bestuderen: wat betekent dit voor mij of voor het heden en de maatschappij? Ik ben dus wat aan het experimenteren. Het samen lezen van latere vertalingen en bewerkingen van de middeleeuwse Esopet ging nog redelijk, maar van het Frans van De La Fontaine gingen ze helaas over hun nek, want ‘we zaten toch niet bij Frans?!’

Dat experiment was dus mislukt, maar wat wel goed ging was de functie van fabels. We denken bij fabels al snel aan schattige diertjes zoals in de Fabeltjeskrant, maar de dieren in fabels zijn stereotypes die we gebruiken om indirect naar het gedrag van bekende of onbekende mensen te verwijzen. Zo is de kraai (roec) dom en ijdel en is de vos (Reinaert) sluw in de versie van Esopet:

Op een boem sat tere stont
Een roec ende hadde in sinen mont
Een case. Dit sach Reinaert
Ende sprac aldus ten roeke waert:
‘Dine vederen sijn soe scone!
Du mochts boven allen voglen crone
Draghen, hadstu claren sanc.’
‘Bi Gode ja ic!’ seidi, ‘goddanc.’
Doen toendi aldaer sijn luut.
Hi gapede ende die case viel uut.
Den case greep die vos Reinaert
Ende liep te sinen hole waert.

Dus sijnre vele te scherne ghedreven 
Bi prise die si hem horen gheven.

Op https://vogala.org/tekst/esopet-de-vos-en-de-raaf wordt dit gedicht voorgedragen door Frits van Oostrom.

Maar in tegenstelling tot mensen zijn fabeldieren niet in staat genuanceerd naar de wereld te kijken en van gedrag te veranderen. De fabel die de gemoederen van mijn leerlingen bewoog kwam niet van Aisopos, maar Hesiodos, onder andere bekend van het oer-epos de Theogonie, die in zijn leerdicht de Werken en Dagen (202-212) vertelde over de havik en de nachtegaal:

Zóó sprak eens de felle havik tot den zoeten nachtegaal,
Die zijn roof was, in de wolken, toen hij ‘ t arm onnoozel ding
Hoorde piepen, daar het bloedig in zijn scherpe klaauwen hing:
«Wat toch piept ge, ellendig diertje? ’t Is een sterker, die u knelt.
« ‘k Weet wel, dat ge fraai kunt zingen, maar bij mij geen zang, die geldt.
« Waar ik vlieg, daar moet gij mede. ‘k Handel met u naar mijn’ wil.
«’k Laat u vrij of zal u eten. Wacht uw lot en houd u stil.”

Dwaas is hij, die met zijn meerd’ren over regt en onregt pleit,
Waar geen voordeel is te hopen; waar, bij smart, hem smaad verbeidt.

In de vertaling van D.J. van Lennep uit 1834, zie https://www.koxkollum.nl/hesiodus/De_werken_en_dagen_van_Hesiodus.pdf

“Resistance is futile” zouden de Borg in Star Trek zeggen; verzet tegen een grotere macht is niet mogelijk en moet daarom ook maar niet ondernomen worden. Dit riep rumoer op en ging erin als zoete koek bij mijn leerlingen. Ik verwachtte op dat moment al reflecties op alle conflictgebieden, politieke situaties in binnen- en buitenland, mensen die zich niet vertegenwoordigd voelden in de samenleving, verpletterd onder het staatsapparaat; actualisatie ten top had ik gedacht. Maar toen werd het lawaai minder en was een klassengesprek mogelijk. ‘Ja, weet je nog die keer met de leerlingcoördinator? Weet je nog wat ze beloofd hadden in klas 1? O ja, en we mochten meedenken toen dat besloten werd, dat is toch nooit gekomen?’ Ik zal de inhoudelijke details niet uit de doeken doen en ik heb in die les me van inhoudelijk commentaar onthouden. Laat ze zelf maar discussiëren en nadenken, her en der een beetje sturen, zodat iedereen aan het woord komt. Ik was in ieder geval tevreden dat een fabel ineens iets meer was geworden dan een vertaaloefening; dat was het nog steeds, maar nu met meer body en meer persoonlijke betekenis. Na die les had ik met een collega nog de volgende reflectie (en bevestiging): wat zien leerlingen toch veel van wat volwassenen doen! Het is echt niet zo dat ze ons alleen maar nadoen. Uit recent onderzoek bleek dat jongeren zich ergeren aan het gedrag van volwassenen, maar ze hebben ook een oordeel over volwassenen die hun beloftes niet nakomen, en terecht. Daarmee riep een antieke fabel toch weer een eigentijds probleem op.

Wil je meer over dierenverhalen weten, probeer dan eens aan de lustrumbundel van het studentendispuut klassieke talen M.F. te komen, Niets Dierlijks is ons vreemd, waarin o.a. Tazuko van Berkel, docent Grieks aan de universiteit Leiden, een zeer toegankelijk artikel over fabels geschreven heeft, dat ook goed te lezen is voor middelbare scholieren.

Illustratie van Henry Walker Herrick in een editie van Croxalls Fables of Aesop (1865).


'Fabels' has no comments

Geef als eerste commentaar hierop!

Wil je jouw gedachten delen?

Your email address will not be published.

Deze website is onderdeel van de Vereniging Classici Nederland en gerealiseerd door AdCon Online Marketing.