Een 16de eeuwse schrijver in Duitsland wist het al: Tempora mutantur, nos et mutamur in illis, de tijden veranderen en wij veranderen met hen mee. Overigens gaf deze onbekende wel blijk van kennis van de Romeinse dichter Ovidius (43 v. Chr. – 17/18 n. Chr.). Hij schreef immers in zijn door de eeuwen heen veel gelezen werk, Metamorphoses (XV, 165): omnia mutantur, nihil interit, alles verandert, niets gaat verloren. Aan dat laatste houden veel mensen zich nu vast.
Er wordt volop gespeculeerd over de vraag wat de gevolgen voor het beleid zullen zijn onder het nieuwe kabinet. Opvallende afwezige in al deze discussies: het onderwijs. Waarmee overigens een duidelijk geval van continuïteit ontstaat ten opzichte van de periode van vóór de verkiezingen. Ook in de verkiezingsdebatten ging het zelden over de opleiding van de jeugd.
Gaat het zo goed in het onderwijs dat nieuwe beleidsvoorstellen niet nodig zijn? Dat lijkt mij sterk. Het lerarentekort legt op alle niveaus van ons bestel de bijl aan de wortel van de kwaliteit. Verontrustend dus dat onze politici er zo weinig aandacht voor lijken te hebben. Misschien dat verkenner Ronald Plasterk met zijn achtergrond in het onderwijs hier een rol kan spelen…
Staat het onderwijs dan stil? Dat zeker niet! In deze rubriek heb ik al meermalen aandacht besteed aan de vakvernieuwing, speciaal die van de klassieke talen. De vakvernieuwingscommissie van Grieks aan Latijn ligt helemaal op schema om aan het eind van dit schooljaar haar definitieve rapport te kunnen presenteren. De tussenrapportages worden door veel classici gelezen en van deskundig commentaar voorzien.
Als voorzitter van de Vereniging van Classici in Nederland (VCN) ben ik trots op de enorme bereidheid tot meedenken onder mijn vakcollegae. Zo’n betrokkenheid maakt duidelijk hoe belangrijk wij classici ons onderwijs vinden voor onszelf, maar natuurlijk vooral voor onze leerlingen. De klassieken hebben veel te bieden en dat lezen we expliciet in het werk van de vakvernieuwingscommissie.
En dus blijft het onderwijs in de klassieken voortdurend in ontwikkeling. Maar dat weten we al sinds ca. 500 v. Chr. toen de presocratische filosoof Herakleitos zijn beroemd geworden uitspraak deed: πάντα ῥεῖ, panta rhei, alles vloeit. Zo zijn we continu getuige van alle beweging om ons heen. In het proces van vakvernieuwing mogen wij behalve toeschouwer ook een rol van vormgever vervullen. En dat doen de classici van Nederland met heel veel inzet en enthousiasme. Dat biedt, gelukkig, veel hoop voor alle gymnasiumopleidingen in ons land.
Ik wens u allen mooie feestdagen en een voorspoedig 2024!
Bosco Smit
voorzitter Vereniging van Classici in Nederland
Wie het nieuws deze dagen een beetje volgt, krijgt de namen van Israël en Palestina geregeld om de oren geslagen. Israël is de naam van de staat die in 1948 werd uitgeroepen op een deel van het gebied dat onder het Britse mandaat van 1920 tot 1948 bekend stond onder de naam Palestina. Maar waar komen deze namen vandaan?
Israël is oorspronkelijk een Hebreeuwse eigennaam: יִשְׂרָאֵל (Jisra’el). Volgens het Bijbelboek Genesis (32,28; 35,10) gaf God deze naam aan de aartsvader Jacob, de zoon van Isaac, na het incident aan de oever van de rivier van Jabbok. Genesis suggereert dat Jisra’el een samentrekking is van het werkwoord שָׂרָה (sarah), dat ‘heersen’ of ‘strijden’ betekent en אֵל (el), dat ‘ God’ betekent. Israël betekent dan ‘God heerst’. Moderne exegeten verstaan ‘Israël’ echter nu meestal als ‘strijder met God’. Jacobs afstammeling vormden later de legendarische ‘twaalf stammen van Israël’, collectief aangeduid als ‘Israël’.
Om de zaken nog ingewikkelder te maken, Israël is ook de naam van het zogenaamde Noordrijk (met Samaria als hoofdstad) dat rond 720 voor Christus door de Assyriërs werd veroverd en de bevolking werd weggevoerd. Overbleef het Zuidrijk, bekend als het Koninkrijk van Juda, met Jeruzalem als hoofdstad. Zowel het Noordrijk individueel als het Zuid- en Noordrijk gezamenlijk stonden dus bekend als Israël.
De naam ‘Palestina’ komt van het Latijnse Palaestina, dat op zijn beurt weer van het Griekse Παλαιστῑ́νη afkomt. Het woord werd voor het eerst gebruikt door de Griekse historicus Herodotos (5e eeuw voor Christus). Waarschijnlijk is het een verbastering van verschillende historische woorden voor de Filistijnen, die de zuidkust van Kanaän bewoonden gedurende de IJzertijd en waarmee de Bijbelse Israëlieten verschillende conflicten uitvochten. In de 2e eeuw v.Chr. werd het gebied Palestina/Israël door de Romeinen ingelijfd als een provincie onder de naam Syrisch Palestina. Hiermee werden het semionafhankelijke Romeins Judea en Romeins Syrië samengevoegd naar aanleiding van de desastreus verlopen Bar Kochba-opstand in 132 na Christus.
In 1918, na het einde van de Eerste Wereldoorlog, kreeg het Verenigde Koninkrijk van de Volkerenbond het gebied Israël/Palestina toegewezen. Dit resulteerde in het Brits mandaatgebied van Palestina. In 1948 kwamen grote gedeelten van dit mandaatgebied in handen van de net opgerichte onafhankelijke Staat Israël.
Dr. Frank G. Bosman
onderzoeker aan Tilburg School of Catholic Theology
Het programma van de Reünie is altijd herkenbaar: prachtige lessen van (oud-)docenten en oud-leerlingen. Daarnaast horeca en feestelijke ontmoeting op het Forum Erasmianum. En natuurlijk de foto’s door de schoolfotograaf. Iedereen weet wat hij of zij kan verwachten en dat is ook de kracht. Al kan een verrassing soms geen kwaad: dit jaar was dat de bomvolle grassroot afterparty in De Beurs. Een bewijs dat de Erasmianen hun ondernemende veren nog niet zijn verloren.
Wat opviel was het grote aantal jongeren. En dat was nieuw, want de afgelopen reünies werden meer bezocht door de oudere cohorten. Ook kleurt de Reünie mee met de samenleving: het gymnasium als wit bolwerk wordt steeds meer ingehaald door de tijd. Een intensieve digitale wervingscampagne zorgde voor een groot bereik. De klaslokalen zaten vol als altijd. Papieren vliegtuigjes bleven echter keurig onder de tafels.
Veel alumni zitten nog in clubjes, die elkaar jaarlijks zien. Voor anderen is het een mooie gelegenheid elkaar weer eens te spreken. Sociale media zorgen voor een makkelijk los verband en dan is één keer in de vijf jaar persoonlijke ontmoeting niets te veel. Door LinkedIn zie je ook meer verbinding tussen generaties ontstaan. Vroeger bepaalde met name je klas wie je kende en met wie je omging, maar door het intensief gebruik van sociale media is dat anders geworden. De nieuwsgierigheid naar elkaar en ook het besef van het nut van een actief oud-leerlingennetwerk zijn sterk toegenomen.
En dat zie je ook terug tijdens de Reünie. Het is gewoon handig om bekende oud-leerlingen tegen het lijf te lopen en een praatje te maken. Van die mogelijkheid wordt enthousiast gebruik gemaakt. Daarmee verbindt de huidige Reünie veel meer mensen dan vroeger. Via de website van Semper Floreat kun je van tevoren zien wie er komen en de oud-leerlingen die les geven zijn sowieso interessant om te ontmoeten.
Het Erasmiaans is een heel open en diverse school waar leerlingen de tijd en ruimte krijgen om zich breed te oriënteren op hun toekomst. Onder oud-leerlingen bevinden zich ministers en hoogleraren, maar net zo goed acteurs en muzikanten. De vrijheid om de beste keuzes in je leven te maken is groot. Niet voor iedereen zal met het Erasmiaans ‘het paradijs zijn aangebroken’ zoals oud-leerling Zihni Özdil ooit in de Volkskrant zei, maar de open ontmoeting met andere culturen en opvattingen heeft een grote meerwaarde. En dat is ook het karakter van de Reünie.
Het succes van dit jaar laat ons Erasmianen uitkijken naar september 2028. Dan vieren we het 700-jarig bestaan van onze school. Zonder twijfel een nog groter feest! Het programma van de Reünie wordt voor die gelegenheid uitgebreid met een klein symposium. In de tussentijd vinden oud-leerlingen elkaar via de online kanalen van Semper Floreat: via website en LinkedIn. Leden van Semper Floreat ontvangen bovendien vier keer per jaar een nieuwsbrief en jaarlijks het blad Tolle belege. Het laat zien: ook na je eindexamen kan je school je horizon verbreden!
Klaas Taselaar
voorzitter Semper Floreat
Morgen, 7 juni debatteert de Kamercommissie voor OCW over kansengelijkheid in het funderend onderwijs. Het kabinet wil alle leerlingen in het onderwijs gelijke kansen bieden en ziet hierin ‘een opgave voor ons allemaal, die cruciaal is om iedereen te laten meedoen in de samenleving’, aldus de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs in een brief aan de Tweede Kamer.
Wiersma maakt zich sterk voor ‘meer flexibiliteit in de overgang naar het voortgezet onderwijs’. Om die overgang te verbeteren wil hij enerzijds brede en verlengde brugklassen stimuleren, anderzijds doorstroom en differentiatie bevorderen. Omdat de minister het onderwijs niet ‘op zijn kop’ wil zetten, kiest hij ‘nu niet voor een generiek verplichte driejarige brede brugperiode op alle scholen voor alle leerlingen’. Wel wil hij scholen die hier ‘mogelijkheden toe zien’ financieel steunen. Op die manier wil de minister het aanbod van ‘heterogene brugklassen’ verder uitbreiden en de kwaliteit ervan verbeteren. Het gaat dan concreet om brugklassen bestaande uit bijvoorbeeld mavo, havo en vwo, of een combinatie van vmbo-tl/havo en havo/vwo.
Op het eerste gezicht een sympathiek voorstel. Wie is er immers tegen meer kansengelijkheid in het onderwijs? Maar in het begrip kansengelijkheid schuilt ook een gevaar: het moet niet gebruikt worden als totemwoord om het denken lam te leggen en critici de mond snoeren – alsof critici van ‘heterogene brugklassen’ tegen kansengelijkheid zouden zijn. In het onderwijs heerst ondertussen een gevoel van onzekerheid en onbehagen. Want niemand heeft goed zicht op de gevolgen. Wat betekent minister Wiersma’s beweging feitelijk voor de positie van de verschillende schoolvakken en voor de kwaliteit van het onderwijs?
Klassieken
Ook de Vereniging Classici Nederland (VCN), de vakvereniging van docenten Grieks en Latijn, is een warm pleitbezorger van kansengelijkheid. Als onderwijs draait om de vraag wat je kinderen wilt meegeven voor hun toekomst, dan zou ieder kind in Nederland kennis moeten kunnen maken met de klassieken. Griekse en Latijnse taal en cultuur vormen leerlingen immers door middel van machtige verhalen, sterke beelden en belangrijke vragen. Ze verbinden de wereld van vroeger met de wereld van nu, ze verbinden het eigene en het vreemde. Ze maken kinderen bewust van culturele tradities en leren hen om zich te verplaatsen in het perspectief van een ander.
Met dat doel voor ogen richtte onze collega Kurano Bigiman de eerste gymnasiumopleiding in Amsterdam-Zuidoost op. In 2020 werd hij verkozen tot ‘Amsterdammer van het Jaar’. Een onstuitbare trend brengt kinderen ‘van hoog tot laag’ en ‘van hier en elders’ in de schoolbanken van gymnasia. Nu al doen jaarlijks meer dan 10.000 leerlingen uit alle lagen van de bevolking, ruim een kwart van alle vwo-leerlingen, eindexamen Grieks en/of Latijn.
Kansen
Veel docenten (en leerlingen) Grieks en Latijn bezoeken regelmatig basisscholen om leerlingen (en leerkrachten) van groep acht om de waarde van Grieks en Latijn onder de aandacht te brengen. Maar om kansengelijkheid te stimuleren zou je deze schoolvakken ook elders in het onderwijs aan willen bieden. Misschien biedt de heterogene brugklas kansen? Daarover gaan wij als VCN graag in gesprek met de minister.
Tegelijkertijd is voor het bereiken van eindexamenniveau Grieks en Latijn zes jaar lang stevig onderwijs nodig. Het kost immers tijd om leerlingen vertrouwd te maken met deze complexe talen en rijke culturen. Met een heterogene brugklas, laat staan met een eventuele driejarige brede brugperiode, komt het onderwijs in de klassieken onder druk te staan. Hoe denkt de minister de kwaliteit van het onderwijs in de klassieken te waarborgen? Ook hierover gaan wij als VCN graag in gesprek met de minister.
Kortom, wat betekent een hybride brugklas of zelfs brugperiode voor het onderwijs in de Griekse en Latijnse taal en cultuur? Het zou spijtig zijn als de plannen, die bedoeld zijn om de kansengelijkheid te vergroten, ten koste gingen van getalenteerde leerlingen van wie je de kansen juist wilt vergroten. Wij doen daarom een dringend beroep op de minister om duidelijkheid te verschaffen, met een helder perspectief, doordacht beleid en garanties voor de kwaliteit. Als docenten Griekse en Latijnse taal en cultuur denken wij graag mee.
Bosco Smit,
voorzitter Vereniging van Classici in Nederland
Het onderscheid tussen stad en platteland lijkt vooral gegrond in waardeoordeel. De stad is de ruimte van vooruitgang, het platteland de plek voor stilstand. In steden is het druk: er wordt gewerkt, geld verdiend, gestudeerd, ontwikkeld. Op het platteland gebeurt minder: alles blijft het bescheiden zelfde. De stad leidt, het platteland volgt. Het gevoelsmatige onderscheid zal van alle eeuwen zijn. Maar de grote vraag is: wát geldt tegenwoordig als stad, wat gaat door voor platteland?
Hoewel Amsterdam en Groningen allebei steden zijn, is Amsterdam zonder meer ‘stad’. Groningen is daarentegen ‘platteland’, zo wil het in de publieke opinie. Dat is echter niet altijd zo geweest: de Hanzesteden langs de Zuiderzee en Waddenzee waren ooit het economisch powerhouse van de prille Nederlanden, terwijl Amsterdam een vissersdorp bleef. Daarvoor waren de kaarten weer anders geschud. De eerste ‘echte’ stad was het Romeinse Nijmegen; Maastricht gold als goede tweede. De Randstad stond toen nog half onder water.
De Griekse geschiedschrijver Herodotos wist als geen ander hoe dit ‘rad van fortuin’ kon draaien: ‘Ik weet dat menselijke voorspoed nooit op dezelfde plaats blijft’, schrijft hij in zijn Historieën.(Hist. 1.5)Als historicus legt hij de nadruk graag op de belangrijkste spelers op het bord. Maar op wie moet je dan letten? Op de stad, of het platteland?
Zijn oplossing voor dit probleem is er een van nuance en eerlijkheid. Het is een les waar ook wij wat aan hebben: ‘Ik zal beide gelijkwaardig behandelen’, stelt Herodotos in de inleiding van zijn werk. De grote steden van vroeger zijn nu immers klein. Wat belangrijker is: de kleine steden van nu zijn misschien later weer groot.
Herodotos kan zo aanzetten tot bescheidenheid voor grote steden, en ambitie voor het platteland. Bovenal roept hij iedereen op tot eerlijkheid en voorzichtigheid: what goes around, comes around. Besteed overal evenveel aandacht aan!
]]>Het gemengde zit in twee tegenstrijdige gevoelens. Enerzijds is mijn collega-classicus erin geslaagd zijn verontrusting over onze democratie op mij over te brengen. De parallellen die hij signaleert tussen de late 5de eeuw v. Chr. en onze huidige maatschappij geven inderdaad stof tot zorgvuldige overwegingen en nauwkeurige analyses. In elk geval kan ik me zijn zorg gemakkelijk inbeelden.
Anderzijds vervult juist deze vergelijking tussen ontwikkelingen in het Athene van nà Perikles en onze moderne tijd mij met een zekere tevredenheid: Ilja laat prachtig zien hoe actualisatie in zijn werk kan gaan. Op wat kleinere schaal is dat precies wat classici met antieke teksten in hun lessen doen en waardoor die teksten zo relevant zijn voor onze eigen tijd.
Die relevantie kwam ook aan de orde in de gespreksronde die wij als bestuur van de VCN in den lande en online georganiseerd hadden om feedback te kunnen formuleren op de eerste tussenrapportage van de vakvernieuwingscommissie klassieke talen (VVC). In verschillende sessies kwam een breed spectrum classici, mooi gespreid qua leeftijd, over het land en over categorale gymnasia en gymnasiale afdelingen van scholengemeenschappen, bijeen om te reageren op de eerste voorstellen van de VVC. Daarbij viel onmiddellijk op dat het gedachtegoed van Selfie met Sappho nog steeds belangrijk is in het denken van de classici over hun eigen vak. Tegelijk is het goed te zien dat we ook vervolgstappen maken in het denken, waarbij ook vanzelfsprekendheden tegen het licht gehouden worden. Ik verwacht ook echt dat wij na deze actualiseringsslag het belang en de relevantie van onze vakken nog duidelijker zullen kunnen maken, omdat de plaats van Grieks en Latijn in het onderwijs en in de maatschappij dan voor iedereen nog helderder zal zijn.
Daarnaast is het sowieso altijd inspirerend en stimulerend om met mijn medeclassici te kunnen nadenken over de klassieken, zowel als verrijking van vakinhoudelijke kennis als zeker ook om onze visie op het vak te kunnen blijven aanscherpen. Ik zie daarom nu alweer uit naar de volgende tussenrapportage en daaropvolgende gespreksronde in het najaar.
Maar voordat we aan die tweede ronde gaan beginnen zal het eerst nog zomervakantie worden, een periode van, hopelijk, rust en ontspanning, en, niet te vergeten, Alkibiades. Ik wens de lezers van deze Nieuwbrief een mooie vakantie toe.
]]>De VVC is in januari aan de slag gegaan. Hier heeft de Vereniging van Classici in Nederland (VCN) lang naar uitgezien. Bovendien is de Advieskring (AK) die directe feedback zal gaan geven aan de VVC ook inmiddels gevormd. Daarmee is de organisatie van het vakvernieuwingstraject rond. We kunnen nu vol voor de inhoud gaan.
De lezer herinnert het zich: eind 2019 presenteerde de VCN Selfie met Sappho, onze blik op de toekomst van het onderwijs in de klassieken. Na drie jaar wachten kunnen we nu aan de slag om de contouren geschetst in Selfie in concrete plannen te gaan omzetten. Hier word ik heel vrolijk van.
Voor het bestuur van de VCN is nu dus ook een, bijna, nieuwe situatie ontstaan. Nieuw, omdat wij ons naast de gebruikelijke activiteiten nu ook echt praktisch kunnen gaan richten op de vakvernieuwing. Maar ook ‘bijna nieuw’, omdat we gelukkig ervaring hebben opgedaan met terugkoppeling naar de classici in het land ten tijde van het schrijven van Selfie.
Opnieuw ziet het VCN-bestuur het als zijn taak de verbinding te vormen tussen Vakvernieuwingscommissie en Advieskring enerzijds en de classici in het land en Den Haag anderzijds. We zijn dus hard bezig de Feedbacksessies te organiseren. Tijdens de Jaarconferentie van de VCN op 18 maart zullen we het hele plaatje communiceren.
Intussen gaat ook het gebruikelijke werk verder. De eindexamens komen weer in beeld. Deze editie zal de eerste worden sinds 2020 waarvoor geen aanpassingen worden gemaakt. Dit jaar dus geen extra herkansing en geen ‘duimvak’, zoals in 2021 en 2022. Onder leerlingen levert dat enige spanning op. Hebben zij immers net als hun voorgangers niet geleden onder de coronamaatregelen? Hebben zij de door lockdowns opgelopen achterstanden al helemaal ingehaald? Het bewijs zal geleverd worden in de komende examenronde. Voor de docenten van vakken die veel oefening vragen, zoals de klassieke talen, zijn het extra spannende tijden. Het VCN-bestuur zal de ontwikkelingen met meer dan de gewone belangstelling volgen. Tijdens de examenbesprekingen zullen wij ook aan dit onderwerp apart aandacht besteden.
Het bestuur ziet ook enorm uit naar de Jaarconferentie. Bijzonder fijn dat we elkaar weer gewoon kunnen ontmoeten. Dat is ons tijdens de NaZoCo uitstekend bevallen. Het komt de kwaliteit van de gedachtenwisseling alleen maar ten goede.
Voor mij persoonlijk ontstaat zo na drie jaar voorzitterschap ook een Res nova (enkelvoud van res novae): nog niet eerder immers mocht ik een jaarvergadering in fysieke vorm leiden. En dit is een revolutie waar ik met plezier naar uitkijk. Vanuit dit perspectief ben ik dan maar gewoon een slechte Romein. Daar voel ik mij helemaal oké bij, want ik verheug mij er zeer op mijn collegae-classici op 18 maart in Utrecht te mogen begroeten.
Fac ut valeatis!
]]>Het woord hoort thuis in de wiskunde, waar algoritme zoveel betekent als een stel regels voor het stapsgewijs uitvoeren van een eindig proces. Het wordt dikwijls gebruikt voor computerprogramma’s die “automatisch” voorgeprogrammeerde als… dan… stappen uitvoeren in een bepaalde omstandigheid.
Waar komt het woord vandaan? Met ritme (maten) heeft het niets te maken. In de 9e eeuw schreef de wiskundige Mohammed ibn Moesa te Bagdad een boek over wiskunde. In dat boek beval hij het gebruik van – wat hij noemde – ‘Indiaanse cijfers’ aan. Het boek werd in de 12e eeuw vertaalt naar het Latijn: de numero Indorum. Westerse auteurs waren er zo mee ingenomen dat ze ook over ‘Arabische cijfers’ spraken (1,2,3 in plaats van het Romeinse i, ii, iii).
Mohammed ibn Moesa kwam uit Khwarezm, bij het Aralmeer (nu Oezbekistan). In Bagdad kreeg hij daarom de bijnaam al-Kwarizmi (die uit Kwarezm). De Latijnse versie van zijn boek werd daarom Algoritmi de numero Indorum: Al-Kwarizmi over Indische cijfers. Latijnse vertalers verbasterden wel vaker Arabische eigennamen: Ibn Roesjd werdt Averroës, Ibn Sinna werd Avicenna, Ibn Gabirol werd Avicebron, enzovoorts. Al-Kwarizmi werd Algoritmi.
Algoritmi werd vervolgens al snel toch verward met het Griekse rhytmos (ritme, maat) en arythmos (getal, denk aan het Engelse arythmetic). Zo werd het Algorithmus, en kreeg het Engelse woord algorithm zijn ‘h’. Via het Latijn verspreidde het zich over de Europese talen
In eerste instantie bleef het woord algoritme het schrijven in Arabische cijfers betekenen. Pas in de 19e en 20e eeuw verschoof de betekenis naar de wiskundige functie die het nu nog heeft. Met de opkomende digitalisering van onze tijd krijgt algoritme zijn huidige betekenis.
]]>Alleen het woord ‘roem’ al gebruiken we tegenwoordig amper, laat staan dat die combinatie van bekendheid en ethische kwaliteit als doel van geschiedschrijving moet of nog mag dienen. De wetenschapper wordt geacht “kritische distantie” te hebben tot waar hij over schrijft. Binnen de geschiedenisles of -studie is er voor faam, roem of prestige – in het algemeen – geen ruimte meer.
Nu het behoud van prestige als beoogd doel uit de geschiedschrijving is verdwenen, betekent dat niet dat onze samenleving helemaal vrij is van roem. Wie zijn telefoon ontgrendeld, treedt binnen in werelden die draaien om beroemdheid. Op Youtube en Instagram wedijveren creatieve geesten om de meeste volgers en het grootste publiek. Beroemdheid, Instafame, bouwt langzaam op,maar kalft ook steeds af. Wie zijn aantallen kijkers en abonnees wil behouden, moet zich grote moeite getroosten volgers aangehaakt te houden in de stroom van andere content creators.
Anders werkt het op TikTok: gebruikers kunnen hier weliswaar elkaar volgen, maar ‘het algoritme‘ bepaalt vooral welke video’s je voorgeschoteld krijgt. Doorslaggevend zijn je eigen voorkeuren, je eerdere kijkgedrag en de bekendheid bij anderen. ‘Tiktok fame’ komt daarom als een donderslag bij heldere hemel. Wie een guitig dansje doet, kan binnen dagen beroemd zijn. Tiktokkers hoeven niet op zoek naar volgers of abonnee’s, het algoritme zorgt dat de danspassen – dat zijn het vaak – bij iedereen terecht komen en zo de wereld over gaan.
De vraag is: hoelang duurt dat? Waar beroemdheid bij op Youtube of Instagram, zorgvuldig opgebouwd met geduldige verzoeken om likes and subscribes dus ook langer nodig heeft om te vervagen, is het bij Tiktok ook opeens voorbij. Dat kan een ontluisterende ervaring zijn, zoals bijvoorbeeld Vox beschrijft. Een nieuwe trend gaat zo snel onder als hij opkomt.
Wie van de creativiteit op sociale media zó gecharmeerd is, dat hij het uit het komen en gaan van beroemdheid wil trekken om er langer van te genieten, komt in de buurt bij de bedoeling van Herodotus. In het gewoel van ruziënde koningen, volkeren en landen stond nu eens de een, dan weer de ander in aanzien. Soms zitten er personen of daden tussen die de moeite van het onthouden waard zijn; de rest glijdt af in de vergetelheid. Voor die mensen en momenten schrijft Herodotus zijn boek: zodat de fame nooit vergaat – we hebben het er na 2500 jaar nog over.
]]>Ik heb de voorstelling gezien op 16 februari in de Tempelzaal van het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden, samen met leerlingen uit mijn zesde klas Latijn, die inmiddels een groot aantal van de teksten gelezen hadden. Het feest van de herkenning was groot. Sommige teksten kende men bijna uit het hoofd, zoals het begin van Ovidius’ liefdes verhaal: “Thisbe en Piramus – hij, knapste aller jongemannen en zij het schoonst van alle meisjes die het Oosten had –“, in de vertaling van M. d’Hane-Scheltema die ook door Aluin gebruikt wordt.
Ook de eigen toevoegingen van Aluin waardeerden mijn leerlingen positief, zoals de inkadering van de verhalen in een gesprek tussen Ovidius en Fama. Dit biedt een extra laag aan de voorstelling waardoor voor de acteurs de mogelijkheid ontstaat her en der commentaar op de gebeurtenissen en het eigen handelen te geven. De opmerking “Dat moet je nooit doen!” als commentaar op het fatale effect van het uit het eigen lichaam trekken van een zwaard of speer, viel in bijzonder vruchtbare aarde.
We hebben zitten kijken naar spel waarin de variatio, afwisseling, voortdurend voor verrassing zorgde. Bijzonder vond ik het ook hoe Boris van Bommel en Maxime Vandommele, de acteurs, met z’n tweeën alle rollen vertolkten en zo door hun steeds wisselende personages invulling gaven aan de titel. We rolden als het ware van de ene metamorfose in de volgende.
Ook op emotioneel gebied vlogen we alle kanten uit. Van de gulle lach over een beschouwende opmerking, via het verhaal van Battus dat in één zin werd afgedaan naar het voelbare verdriet van Cephalus over het verlies van zijn Procris.
Zelf zag ik de voorstelling voor de tweede maal. Dat deed niets af aan mijn beleving. Integendeel zou ik willen zeggen. Met de Taffehtempel kreeg deze voorstelling een passend decor, helemaal toen Daedalus de tempel inliep alsof hij het beroemde labyrint te Knossos binnentrad.
Gelukkig zijn er nog vele metamorfosen die door Aluin in beeld kunnen worden omgezet. Voor meer informatie over de voorstelling, zie: https://www.aluin.nl/voorstelling/metamorfosen/
]]>