Geschiedenis van het Gymasnium – deel II |Het gymnasium begon in de Griekse wereld als sportschool, en werd daarna ook een school voor literatuur en filosofie. Maar hoe is het woord gymnasium vervolgens in onze taal terecht gekomen? Voor een antwoord duiken we opnieuw in de geschiedenis van het gymnasium.
Het in stand houden van goed onderwijs is lastig. Er is vrije tijd (het Griekse woord hiervoor is de oorsprong voor ons woord ‘school’) nodig: wie eenvoudigweg te veel in beslag wordt genomen door het voorzien in zijn dagelijks levensonderhoud, heeft geen gelegenheid te lezen en te leren. Omgekeerd: daar waar maatschappelijke structuren steeds complexer worden, zijn geletterdheid, opleiding en onderwijs essentieel.
Zo kon het gebeuren dat toen de complexe maatschappelijke structuur in West-Europa wegviel, ook het onderwijs een flinke klap kreeg. Vaak grijpen we het jaar 476 n. Chr. aan als moment waarop een langer lopende aftakeling in West-Europa onomkeerbaar werd: de val van het Romeinse Rijk. De klassieken doen echter niet mee aan de blikversmalling op West-Europa: in het Oosten hield het Romeinse Rijk stand. De voertaal Grieks bleef bestaan, en veel Griekse klassieken bleven onverkort bewaard en bestudeerd.
In West-Europa leek het onderwijs in de klassieken evenwel te verdwijnen. ‘Leek’, want in werkelijkheid veranderde vooral de vorm: de ontwikkeling van de klassieke talen in de periode na het Romeinse Rijk, de ‘Middeleeuwen’, laat voor het eerst de veelvormigheid van de klassieken zien. Ook zonder de Romeinen kunnen de klassieken voortbestaan. Buiten het Romeinse Rijk worden de klassieken voor het eerst ‘van iedereen’.
Het Latijn bleef in West-Europa namelijk de voertaal, ook na de opkomst van anderstalige volkeren. Dit heeft alles te maken met het Christelijk geloof, dat na het Romeinse Rijk achterbleef en zich daarna steeds verder verspreidde over het continent. Gebeden en gezangen werden gezongen en gezegd in het Latijn, en in een Latijnse vertaling werd de oorspronkelijk Grieks-Hebreeuwse Bijbel gelezen. De vertaling was bedoeld voor het hele volk, en heette daarom de Vulgata (we herkennen het nu negatieve woord ‘vulgair’). Kloosters en kerken werden zo, naast uitvalsbasis van het Christelijk geloof, ook bewaarplaatsen van Latijnse teksten.
Monniken kopieerden vele klassieke teksten met de hand, en in zogenaamde ‘bloemlezingen’ of florilegia bleven ook buiten complete boekwerken om veel klassieke schrijvers en passages circuleren. Zelfs de meest teruggetrokken en onthechte monniken zoals Bernardus van Clairveaux schreven brieven in de stijl van Cicero. De uit Windesheim, bij Zwolle, afkomstige ‘bestsellerauteur’ Thomas van Kempen (beter bekend in het Latijn: Thomas a Kempis) citeert in zijn Navolging van Christus naast de Bijbel stukjes van de stoïcijnse filosoof Seneca en zelfs – dat mag een verrassing zijn – de liefdesdichter Ovidius. Ovidius schreef rond het jaar 1 twee boekjes: een over het versieren van een partner, de ander voor het verhelpen van liefdesverdriet. Uit dat laatste boekje, Remedia Amoris, haalt Thomas a Kempis een citaat aan, dat hij vermoedelijk via zo’n bloemlezing kon lezen.
Via de steeds groter wordende Christelijke infrastructuur blijft de klassieke traditie zo levend. Dat ging dus vooral via zogenaamde Kathedraalscholen: scholen verbonden aan de kerk van een bisschop. Typerend voor deze ontwikkeling is een kerkelijk decreet uit 1215 (canon 11 van het Vierde Lateraanse Concilie): iedere kathedraal, en wanneer daar geld voor is zelfs iedere kerk, moet een school hebben waarin Latijn en literatuur werden onderwezen. Deze regel markeert de trend dat veel van deze scholen er al waren, maar nog niet overal. De zogenaamde ‘Latijnse Scholen’ moesten onderwijs in het Latijn aanbieden aan iedereen, en bovendien -in goed Latijn- gratis.
Vanaf zeven- of achtjarige leeftijd al kon iedereen op Latijnse Scholen terecht voor onderwijs in het Latijn. Vooral zodat men kon meebidden en zingen in de taal van het geloof. Maar ook Vergilius en Ovidius waren vaste prik op deze Latijnse Scholen. Het zijn deze Latijnse scholen die zich op een zeker moment zullen ontwikkelen tot ‘Gymnasia’.
De naam Gymnasium is, zoals bekend Grieks. Uit het bovenstaande wordt al duidelijk dat, terwijl het Latijn gehandhaafd bleef, de kennis van het Grieks in de zogenaamde ‘Middeleeuwen’ uitzonderlijk was. Men las wel Griekse auteurs, maar vrijwel alleen in Latijnse vertaling. Vanaf de 12e eeuw kwam daar verandering in, en vanaf de 15e eeuw was het tij niet meer te keren. Wie als school wilde meetellen, onderwees in Latijn én Grieks. De Rotterdammer Desiderius Erasmus is het toonbeeld van deze ontwikkeling. Hij kreeg al op vroege leeftijd onderwijs in beide talen aan de Latijnse School te Deventer.
Het is in Italië dat scholen, zo trost op hun onderwijs in het Grieks, zich voor het eerst anders gaan noemen. Geïnspireerd door de Griekstalige traditie kiezen ze voor een nieuwe naam: het Gymnasium. Het past helemaal in de nieuwste vorm waarin de klassieken zich in de 15e eeuw voordoen: aandacht voor de oorspronkelijke bronnen, op zoek naar de ‘echte teksten’ in het Latijn én het Grieks. Zelf zien deze nieuwe classici dat als een wedergeboorte van de ware Oudheid: de Renaissance.
We weten echter dat de kennis van het Latijn en de klassieke literatuur nooit echt weg is geweest. Ook in de ‘Middeleeuwen’ tussen Oudheid en Renaissance stonden de klassieken hoog aangeschreven. Het laat zien hoe veelvormig de oude talen en culturen wel niet kunnen zijn. In de ‘Renaissance’ verandert de klassieke traditie echter opnieuw van vorm. De nieuwe gymnasia zijn daar een voorbeeld van. Wat hetzelfde blijft, is de nauwe verbinding tussen de klassieke oudheid en tijd waarin men leefde.
'Geschiedenis van het Gymasnium – deel II' has no comments
Geef als eerste commentaar hierop!